1 & 2 november Allerheiligen en Allerzielen noemen we in één adem. Allerheiligen: degenen die al leven in Gods stralende heerlijkheid. Allerzielen: zij die het stralende licht van God nog niet kunnen verdragen; die in dit licht juist hun eigen gebreken scherper zien. Allerzielen kunnen we misschien vergelijken met het knipperen met onze ogen. Vanuit het donker kunnen onze ogen het felle licht niet meteen verdragen en het doet zelfs pijn! Zo mogen we Allerzielen verstaan: wennen aan het hemelse licht van God zelf. We schamen ons; zien in dit goddelijk licht onze tekortkomingen. Dat is Allerzielen: we gedenken de overledenen die nog moeten wennen aan het goddelijk licht. En mooi is dat wij hen te hulp kunnen komen. We spreken met ons gebed voor hen ten beste: dat zij spoedig God mogen zien van aangezicht tot aangezicht (vgl. 1 Kor 13,12). Daarom dragen we een H. Mis op voor onze dierbaren. Zo kunnen we iets voor hen blijven betekenen. We blijven met hen verbonden, al is het op een andere wijze dan toen zij nog onder ons leefden. Het katholieke geloof biedt ons een troost en geeft ons kracht. En vanuit dit geloof weten we: als onze dierbaren bij God in de hemel zijn, dan gaat ons gebed niet verloren. Het zal ook anderen ten goede komen. De voorspraak van onze dierbaren zal des te doeltreffender worden. Zij zullen van hun kant ons weer te hulp komen. Ook dat is samen kerk-zijn: over de grens van de dood elkaar de helpende hand reiken. Pastoor-deken Wim Miltenburg
↧